Over gemis en berusting, met een onverwachte gids. Maar verzoening?
De naam van het land is nauwelijks bekend, zelden uitgesproken door hen die weten dat er al veel over geschreven is. Ook de naam van de eerste nederzetting, later stad, is geen gemeengoed. De precieze ligging blijft vaag. Een poëtische ziel zou fluisteren: ‘het is een oord voorbij de rand van kaart en kompas’. Feit is dat je het niet kunt intikken in een GPS, noch terugvinden in een atlas. Na enig aandringen zullen degenen die het kennen toegeven dat het zich ergens ten oosten van Eden bevindt en dat de stad genoemd is naar de zoon van haar stichter.
‘O nee, daar gaat hij weer, de columnist die zo graag koketteert met zijn literaire weetjes!’ Die lezer vergist zich, maar niet helemaal. Het pad van mijn inleiding mag dan meta-literair geïnspireerd zijn, mijn eerste referentie is een monumentaal schilderij in Parijs dat ik binnenkort voor het eerst met eigen ogen ga bekijken. Het reusachtige doek van de Franse historieschilder Fernand Cormon, geschilderd in 1880 en sinds de opening in 1986 te zien in de collectie van het Musée d’Orsay, meet ongeveer vier bij zesenhalve meter. We zien een gehavende patriarch met zijn kroost door een dorre vlakte trekken. Achterop een houten draagbaar zitten een verwarde vrouw en haar sprakeloze kinderen, terwijl jagers met zichtbare tegenzin de mars volgen; in hun kielzog volgen honden. Rijke aardtinten en gedurfde streken stralen wanhoop uit; schaduwen reiken ver, alsof het licht schuldigen achtervolgt. Zo laat ik de catalogus van het museum vrij in mij aan het woord.
Ik blijf aarzelen om de oorspronkelijke bron te onthullen: niet heel moedig, ik weet het, maar ik verlies liever geen lezers onderweg. Toch zal het sommigen intussen al wel duidelijk zijn dat ik met Cormon nog eens Genesis heb herlezen. Na de moord op zijn broer Abel wordt Kaïn, de oudste zoon van Adam en Eva, niet ter dood gebracht. In plaats daarvan stelt God hem verantwoordelijk, verbant hem en zegt: ‘Wanneer je de grond bewerkt, zal die je niets meer opbrengen. Je zult een zwerver en vluchteling zijn op aarde.’ [Genesis 4:12, maar de nadruk is wel van mij.] Niet doodgebracht, maar veroordeeld tot een leven zonder thuis; Kaïn mag blijven leven, maar hij hoort nergens meer bij. Hij is verbannen, een mens onderweg, zonder vaste grond, zonder rust.
Maar het verhaal gaat verder: ‘Kaïn ging weg uit de nabijheid van de Heer en vestigde zich in het land Nod, ten oosten van Eden.’ [Genesis 4:16, en daarmee ligt de oorsprong van mijn inleiding helemaal open en bloot op tafel.]
Die nevengeschikte zin hierboven lijkt een neutraal-geografische, maar is dat natuurlijk niet. In het Hebreeuws weerklinkt in het woord Nod, nâd: zwerven. Kaïn vestigt zich dus letterlijk in het land van het zwerven. De plek waar je bent als je nergens bent, en dus niet thuishoort, ver van huis, ontworteld. En het eerste deel van die nevenschikking maakt de ontworteling nog scherper.
Niet dat ik zou durven suggereren dat u of wij, die dat gevoel kennen, deze of gene hogere nabijheid hebben achtergelaten, maar wel dat we ergens wonen, werken, leven, maar ons tegelijk innerlijk blijven verplaatsen. Alsof het lichaam een huis heeft, maar de ziel onderweg blijft. Alsof we voortdurend net buiten bereik leven van wat écht rust geeft, ‘ten oosten van Eden’. En daar is het dan toch, dat literaire en filmische weetje: East of Eden, de roman van John Steinbeck uit 1952, verfilmd in 1955 door Elia Kazan, met James Dean in één van zijn meest iconische rollen. Overbodig weetje, tenzij het u helpt om nog even te blijven lezen. Want, zo gaat het oorspronkelijke verhaal verder: ‘Kaïn bouwde een stad en noemde die naar zijn zoon Henoch.’ [Genesis 4:17]
De zwerver wordt bouwer. De man zonder vaste plek of stek legt fundamenten. Wat drijft iemand die ontheemd is om een stad te bouwen? Misschien wil hij dat zijn zoon in zijn stad wortel schiet. Zo van: ‘Ik ben meer dan wat ik daar heb gedaan. Ik ben vader. En bouwer. Ik laat hier iets na.’ Ook een naam, en dus verwijzend naar zijn afkomst. Want hoe stevig de muren ook zijn, de stad staat nog altijd in Nod. Niet in Eden, het paradijs van herkomst, en ook niet op de terugweg daarnaartoe. De stad drukt een gemis uit. In volle berusting. Maar zonder verzoening. Precies wat ik een half leven lang in Nod heb gevoeld.