Overslaan en naar de inhoud gaan
x
Vesalius

De Fabrica van Vesalius komt thuis

Zopas klopte Christie’s in New York de verkoop af van een uitzonderlijk exemplaar van de Fabrica, het meesterwerk van Andreas Vesalius. De weerklank echode ver: kopers waren de alma mater van de arts en de Vlaamse overheid. Eerder was al het exemplaar met eigen notities van Vesalius in zijn bewerking uit 1538 van een handboek van een leraar, onder de hamer gegaan. Dit exemplaar van de tweede uitgave van de Fabrica uit 1555, ook rijkelijk voorzien van aantekeningen door de auteur, mocht niet ontsnappen. Vesalius-enthousiastelingen wachten ongeduldig om dat historische wonder met eigen ogen te zien, na de beloofde digitalisering door de KULeuven en de tentoonstelling in hun ‘belevingscentrum’.

Ook niet-medici of niet-latinisten mogen voor Vesalius vallen. De aantrekkingskracht van zo’n bereisde man, buitengewoon gedreven en kunstminnend, is aanstekelijk en tijdloos. De inquisitie had geen vat op hem, en hoe hij als vrije geest over de goegemeente dacht en omging met andersdenkenden zoals protestanten of Joden, inspireert tot vandaag.

Op het einde van het Eerste Boek van de Fabrica staat een lijst met benamingen van de beenderen van het skelet, zoals Vesalius die kende: eerst zoals hij ze zelf liefst gebruikte, dan in het Grieks en in het Latijn van anderen, en tenslotte in het Hebreeuws. Van die vertaling zegt hij dat ze in zekere zin ook Arabisch is, want ze zijn: “bijna allemaal overgenomen uit de Hebreeuwse vertaling van Avicenna door mijn goede joodse vriend en vooraanstaand medicus Lazarus de Frigeis (met wie ik Avicenna pleeg te bestuderen)”. Op de openingsprent van de Fabrica staat misschien een beeltenis van zijn vriend. Vesalius had immers één van zijn publieke dissecties laten illustreren.

“Rond de tafel waarop een lijk wordt ontleed, staat, hangt en drumt een bont publiek, rijen dik. Driekwart van bijna tweehonderd gasten zijn studenten en ook een vijftigtal artsen en andere notabelen schuiven aan.” Zo beschreef de Duitse student Baldasar Heseler in zijn dagboek een openbare dissectie in Bologna, uitgevoerd door de Vlaamse anatoom Andreas Vesalius. Tussen het volk stonden 3 waarschijnlijk ook nieuwsgierigen die publieke executies of dierengevechten bijwonen. Dissecties waren geen serene praktijklessen zoals vandaag. Soms volgden meerdere dissecties elkaar op, vaak chaotisch en in festivalsfeer tijdens de carnavalsperiode: vandaag een gehangene, morgen een prostituee, tussendoor een hond. De afbeelding die Vesalius in 1543 voor zijn eerste versie van de Fabrica verkoos, is symbolischer van aard. In de negentig personages zien diverse auteurs allegorieën maar ook historische en eigentijdse prominenten en bekenden.

Een opvallend personage dat centraal en toch geïsoleerd staat, is een man met een lange baard, rood in sommige gekleurde versies, en met een afgeknot conisch hoofddeksel zoals een tarboes of fez. Hij wendt zich in de richting van zijn buurman die hem iets toefluistert of toeroept. Of reageert hij met het afwijzende gebaar van zijn linkerhand op de scene die zich onder hem afspeelt? Met begrip of van afschuw? Zoals andere gasten draagt hij een zware mantel; dissecties werden bij voorkeur tijdens koude wintermaanden uitgevoerd. Het is misschien vergezocht maar doen die strepen op zijn mantel niet denken aan de draden van een joods gebedskleed. Is dit: “zijn goede joodse vriend en vooraanstaande medicus Lazarus de Frigeis”?

In de openingsprent van de tweede versie uit 1555 zijn de strepen of draden minder duidelijk. Ook de scherpe blik is vager. En is die baard niet korter? Op twaalf jaar is inderdaad één en ander veranderd. Zo draagt de oorspronkelijk naakte toeschouwer op het balkon nu een pak. De hond, rechts vanonder, heeft een geit of bok naast zich gekregen: is dat misschien de duivel? De wimpel van het alles dominerende geraamte in het midden wordt een zeis in handen van de Dood.

Velen vinden de latere afbeelding minder fijn dan de originele en gissen naar de reden: werd ze gemaakt door een ander en minder begaafd kunstenaar? Werd de eerste houtsnede opzij gelegd omdat ze al te veel gebruikt was? Wijzen de ingrepen op censuur of zelfcensuur, mogelijk met een oog op de oprukkende inquisitie?

Ook aan de tekst van de tweede uitgave heeft Vesalius veel veranderd. Het is echt een raadsel hoe hij dat praktisch aan zijn Bazelse drukker Oporinus duidelijk heeft gemaakt. Ook daarom zijn we zo nieuwsgierig naar zijn annotaties en de derde uitgave die hij op het oog had. Zo heeft hij in de tweede uitgave alle verwijzingen naar zijn vrienden geschrapt. Alleen Lazarus de Frigeis wordt nog vermeld. Maar de predicaten ‘joods’ en ‘vooraanstaande arts’ zijn verdwenen. Lazarus wordt wel nog omschreven als “zijn goede vriend”. Waarom moest die verwijzing naar het Jodendom verdwijnen?

Eén van de verklaringen is dat de noemer ‘jood’ overbodig was geworden. Als we de onderzoeker volgen die Lazarus de Frigeis identificeert als Lazzaro Freschi, dan bekeerde Lazarus, zoon van rabbijn Raffaele Fritschke, zich in 1549 tot het christendom en nam de naam van Giovanni Battista Freschi Olivi aan.

Een andere verklaring is dat het ondertussen veiliger was om niet meer op een joodse geloofsovertuiging of bekering te wijzen. Van dezelfde bron weten we immers dat Lazzaro Freschi in 1547 met zijn moeder naar het getto van Venetië was verhuisd of moest verhuizen. Het woord ‘getto’ is inderdaad de Italiaanse bijdrage tot het antisemitisme. Zoals in latere tijden het Russische woord ‘pogrom’ en het Duitse ‘Endlösung’. Maar Vesalius is Lazarus de Frigeis wel zijn goede vriend blijven noemen. Hij was niet alleen bereisd, gedreven en kunstminnend, hij was ook loyaal en open, en bovenal moedig.

Auteur:
Theo Dirix - Met dank aan Omer Steeno, Maurits Biesbrouck en Theodoor Goddeeris